Rekenrente en letselschade?
De hoogte van de rekenrente is bij het berekenen van de toekomstschade van een slachtoffer met letselschade al jaren punt van discussie.
Berekening van toekomstschade en rekenrente
Als u letselschade heeft geleden waarvoor een ander aansprakelijk is, dan is de aansprakelijke partij verplicht om uw schade te vergoeden. Niet alleen de schade die u al heeft geleden, maar ook de schade die u in de toekomst zult lijden, moet worden vergoed. Dat blijkt uit art. 6:105 BW. Maar hoe moet die toekomstige schade worden berekend en uitgekeerd? Vaak wordt die toekomstschade met een som ineens aan u vergoed. Er wordt dan een zo goed mogelijke inschatting gemaakt van de toekomstige schade waarmee u geconfronteerd wordt. Alle verschillende schadeposten worden bij elkaar opgeteld en dat leidt dan tot een totaal bedrag aan toekomstschade. Hierbij kunt u denken aan toekomstig verlies aan arbeidsvermogen, doordat u vanwege het ongeval minder inkomsten heeft of omdat uw carrièremogelijkheden ten gevolge van het ongeval zijn afgenomen. Maar bijvoorbeeld ook aan toekomstige kosten voor het inschakelen van huishoudelijke hulp, te maken medische kosten, onderhoud van huis en tuin, extra kosten van vervoer etc.
Als de toekomstschade middels een som ineens wordt vergoed, moet deze schade worden gekapitaliseerd en berekend worden vanaf een gekozen datum. Daarbij wordt rekening gehouden met de inflatie en het mogelijke rendement, de zogenaamde rekenrente. Het is de bedoeling dat het slachtoffer een zodanig bedrag ontvangt dat voldoende is om ieder jaar een bedrag gelijk aan zijn jaarlijkse schade op te nemen.
Jarenlang werd in de praktijk gerekend met 6% rendement en 3% inflatie. In sommige gevallen werd gerekend met een lagere rekenrente maar in vrijwel alle zaken leidde de hoogte van de te hanteren rekenrente tot verhitte discussies tussen verzekeraars en slachtoffers. In het afgelopen jaar zijn er meerdere rechterlijke uitspraken gedaan over deze rekenrente.
2019: drie uitspraken over rekenrente in letselschadezaken
Op 9 juli 2019 deed de rechtbank Zeeland-West-Brabant een baanbrekende uitspraak over rekenrente in letselschadezaken (ECLI:NL:RBZWB:2019:3178). In deze uitspraak heeft de rechtbank, als eerste in Nederland, aansluiting gezocht bij de conceptrichtlijn rekenrente van De Letselschade Raad. De concrete rekenpercentages zijn:
Periode | Rente | Inflatie | Rekenrente |
0 – 5 jaar | 1.3% | 1.5% | -0.2% |
6 – 20 jaar | 2.2% | 1.6% | 0.6% |
> 20 jaar | 3.6% | 1.9% | 1.7% |
Op 25 september 2019 volgde de rechtbank Midden-Nederland, met dezelfde uitgangspunten als hiervoor genoemd (ECLI:NL:RBMNE:2019:4559).
De rechtbank Gelderland volgde op 9 oktober 2019 met eveneens een duidelijke verlaging van de rekenrente, maar met een iets andere systematiek en hanteerde de UFR-methode (ECLI:NL:RBGEL:2019:4509). In de uitspraak zijn de percentages echter per abuis omgedraaid. Na correctie van deze vergissing zijn de percentages als volgt:
Periode | Rente | Inflatie | Rekenrente |
0 – 5 jaar | 0% | 0% | 0% |
6 – 10 jaar | 1% | 1% | 0% |
11 – 20 jaar | 2.15% | 1.5% | 0.65% |
> 20 jaar | 3.3% | 2.0% | 1.3% |
2020: rekenrente naar 0%
De rechtbank Den Haag heeft op 13 mei 2020 een voor de letselschade praktijk belangrijk vonnis gewezen end e rekenrente op een aanzienlijk lager percentage vastgesteld (ECLI:NL:RBDHA:2020:4169).
Dit heeft veel gevolgen voor het berekenen van de toekomstschade in letselschade zaken. De rechter heeft geoordeeld dat het gaat om een redelijke verwachting ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van rente en inflatie. Het uitgangspunt hierbij is dat het slachtoffer zijn toekomstige schade daadwerkelijk moet kunnen dragen. Hierbij moet rekening worden gehouden met percentages die op dit moment realistisch zijn. Op grond hiervan heeft de rechtbank een onderverdeling gemaakt in verschillende periodes met ieder eigen percentages aan rente en inflatie, te weten:
Periode | Rente | Inflatie | Rekenrente |
0 – 5 jaar | 0% | 1.5% | -1.5% |
6 – 20 jaar | 1.4% | 2% | -0.6% |
> 20 jaar | 2% | 2% | 0% |
Een simpel rekenvoorbeeld
Het slachtoffer is een vrouw van 25 jaar oud. Zij krijgt een auto-ongeluk. Door het ongeluk heeft zij klachten en beperkingen en zij moet huishoudelijke hulp inschakelen. De kosten hiervan bedragen € 1.000 per jaar. Deze schade zal tot haar 70e levensjaar vergoed worden (looptijd van 45 jaar). Op basis van een rekenrente van 3% zou zij € 24.397 ontvangen. Op basis van een rekenrente van 0%, heeft zij € 45.000 nodig om haar schade te kunnen dragen. Dit is een flink verschil. Zou een rekenrente van 3% gehanteerd worden dan zou zij al na krap 25 jaar door de vergoeding heen zijn en dus gedurende 20 jaar geld tekort komen om haar huishoudelijke hulp te betalen.
Gelukkig heeft de Rechtbank nu geoordeeld dat het maar beperkt mogelijk is om rendement te maken met het uitgekeerde bedrag. Om een hoger rendement te maken moeten risico’s genomen worden en een slachtoffer kan die risico’s niet nemen.
Als u meer informatie wilt over het berekenen van uw toekomstschade of over de schadevergoeding waarop u recht heeft, neemt u dan contact met ons op.
2021: Aanbevelingen rekenrente in personenschadezaken
De rechterlijke macht heeft in juni 2021 het document ‘’Aanbeveling rekenrente in personenschadezaken’’ gepubliceerd. Een expertgroep van de rechterlijke macht geeft aanbevelingen die kunnen worden gebruikt door rechters die personenschadezaken behandelen. Het betreft aanbevelingen en dit betekent dat rechters vrij zijn ervan af te wijken, indien daar goede argumenten voor zijn. Bovendien zijn de rechters uiteraard gebonden aan het partijdebat.
Dit zijn de percentages die in de aanbeveling worden genoemd voor de kapitalisatie van toekomstschade:
Periode | Rente | Inflatie | Rekenrente |
0 – 5 jaar | 0% | 1.5% | -1.5% |
6 – 20 jaar | 1.3% | 2% | -0.7% |
> 20 jaar | 2% | 2% | 0% |